• Vrijdag 29 Maart : Uit profeet Jesaja 52,13-15.53,1-12.
    Zie mijn dienaar zal voorspoedig handelen, hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt. Zoals velen over hem ontsteld hebben gestaan zo misvormd was hij, zo onmenselijk van voorkomen en zijn schoonheid beneden die van mensenkinderen. Zo zal hij vele volkeren slaan met verbazing, koningen zullen hun mond voor hem sluiten, want wat hun niet verteld is aanschouwen zij en wat zij niet hebben gehoord, zien zij in. Wie kon geloven wat wij hebben gehoord en over wie is de arm van de Heer zichtbaar geworden? Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een wortel uit dorre grond; hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien, geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren. Veracht en door de mensen verstoten, Man van smarten en door lijden gerijpt; als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht en door ons niet geteld. Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een wortel uit dorre grond; hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien, geen voorkomen zodat wij hem zouden Veracht en door de mensen verstoten, Man van smarten en door lijden gerijpt; als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht en door ons niet geteld. Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, als iemand die door God is geslagen en vernederd. Hij is echter doorboord om onze zonden, mishandeld om onze misdaden, want op hem rust de straf voor ons heil en door zijn striemen is er genezing voor ons. Wij allen dwaalden als een kudde, ieder ging zijn eigen weg; de Heer liet op hem neerkomen de misdaad van ons allen. Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard, hij heeft zijn mond niet geopend. Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt, zo heeft hij zijn mond niet geopend. Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt. Wie is er nog die denkt aan zijn leven? Hij is immers weggenomen uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen. Men geeft hem een graf bij de misdadigers en bij de rijken een rustplaats ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft en er geen bedrog is geweest in zijn mond. Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen. Al brengt hij zichzelf ten offer toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden. Na het lijden dat hij moest doorstaan, zag hij het licht en werd met kennis verzadigd. Mijn rechtvaardige dienaar verschaft velen recht, hij neemt hun wandaden op zich. Daarom zal Ik hem deel geven onder de groten, en met machtigen zal hij de buit verdelen omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood en onder de zondaars gerekend is. Hij draagt immers de zonden van velen en is voor de zondaars een voorspraak.
  • Vrijdag 29 Maart : Psalmen 31(30),2.6.12-13.15-16.17.25.
    Bij U Heer, zoek ik mijn toevlucht, stel mij toch nimmer teleur In uw hand leg ik mijn leven, Heer, trouwe God, U verlost mij. Mijn vijanden drijven de spot met mij mijn buren lachen mij uit Men is mij vergeten als was ik dood, ik ben gebroken huisraad Maar ik vertrouw op U, Heer, ik zeg: U bent mijn God, in uw hand liggen mijn lot en mijn leven, bevrijd mij uit de greep van mijn vijanden en vervolgers. Laat over uw dienaar uw Aanschijn stralen, red mij door uw genade. Schept moed en weest onverschrokken Gij allen die hoopt op de Heer.
  • Vrijdag 29 Maart : Uit de brief aan de Hebreeën 4,14-16.5,7-9.
    Broeders en zusters, nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemel is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, moeten we vasthouden aan het geloof dat we belijden. Want de hogepriester die wij hebben is er een die met onze zwakheden kan meevoelen, juist omdat Hij, net als wij, in elk opzicht op de proef is gesteld, met dit verschil dat Hij niet vervallen is tot zonde. Laten we dus zonder schroom naderen tot de troon van de Genadige, waar we telkens als we hulp nodig hebben barmhartigheid en genade vinden. Christus heeft tijdens zijn leven op aarde onder tranen en met luide stem gesmeekt en gebeden tot Hem die Hem kon redden van de dood, en werd verhoord vanwege zijn diep ontzag voor God. Hoewel Hij zijn Zoon was, heeft Hij moeten lijden, en zo heeft Hij gehoorzaamheid geleerd. En toen Hij naar de uiteindelijke volmaaktheid gevoerd was, werd Hij voor allen die Hem gehoorzamen een bron van eeuwige redding,
  • Vrijdag 29 Maart : Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 18,1-40.19,1-42.
    In die tijd ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten, naar de overkant van de beek Kedron. Daar was een boomgaard die Hij met zijn leerlingen binnenging. Maar ook Judas die Hem zou overleveren, kende deze plaats, omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen. Zo kwam Judas daar­heen met de afdeling soldaten en met dienaars van de hogepries­ters en Farizeeën, voorzien van lantaarns, fakkels en wapens. Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen, trad naar voren en zei tot hen: 'Wie zoekt gij?' Zij antwoordden Hem: 'Jezus, de Nazoreeer.' Jezus zei hun: 'Dat ben Ik.' Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen. Nauwelijks had Jezus hun gezegd: 'Dat ben Ik,' of zij weken achteruit en vielen op de grond. Nog eens vroeg Hij hun: 'Wie zoekt gij?' Zij zeiden: 'Jezus de Nazoreeer.' Jezus antwoordde: 'Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan.' Vervuld moest worden, wat Hij gezegd had: 'Niemand van hen, die Gij Mij gegeven hebt, liet Ik verloren gaan.' Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester door hem het rechteroor af te slaan. De naam van die knecht was Malchus. Jezus echter sprak tot Petrus: 'Steek dat zwaard in de schede; zou Ik de beker die mijn Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?' De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de Joden grepen toen Jezus vast, boeiden Hem en brachten Hem eerst naar Annas. Deze was namelijk de schoonvader van Kajafas, die in dat jaar hogepriester was, dezelfde Kajafas, die aan de Joden de raad had gegeven: 'Het is beter, dat er een mens sterft voor het volk.' Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus. Die leerling nu was een bekende van de hogepriester en zo ging hij tegelijk met Jezus het paleis van de hogepriester binnen, terwijl Petrus buiten de poort bleef staan. Die andere leerling, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen. Het meisje dat aan de poort stond, vroeg Petrus: 'Ben je ook niet een van de leerlingen van die man?' Hij zei: 'Wel­neen.' Omdat het koud was, hadden de knechten en dienaars een houts­kool­vuur aangelegd en stonden zich te warmen. Ook Petrus stond bij hen en warmde zich. De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer. Jezus antwoordde hem: 'Ik heb openlijk tot de wereld gesproken. Ik heb altijd onderricht gegeven in een synago­ge of in de tempel, waar alle Joden bijeenkomen, en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken. Waarom ondervraagt gij Mij? Ondervraag de mensen die gehoord hebben wat Ik hun heb verkondigd. Die weten goed wat Ik heb gezegd.' Op dit woord gaf een van de dienaars die naast Hem stond, Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe: 'Antwoordt Gij zo de hogepriester?' Jezus antwoordde hem: 'Indien Ik iets verkeerds gezegd hebt, verklaar dan wat er verkeerd in was, maar indien het goed was, waarom slaat gij Mij?' Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas. Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand Hem vroeg: 'Ben ook jij niet een van zijn leerlingen?' Hij ontkende het en zei: 'Welneen.' Maar een van de knechten van de hogepriester, een bloedverwant van de man wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: 'Heb ik je niet in de boomgaard bij Hem gezien?' Petrus ontkende het opnieuw en meteen begon er een haan te kraaien. Toen brachten zij Jezus van het huis van Kajafas naar het pretorium. Het was vroeg in de morgen. Zelf gingen zij het pretorium niet binnen want ze moesten het paasmaal kunnen eten en mochten zich daarom niet verontrei­nigen. Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun: 'Welke beschuldi­ging brengt gij tegen deze man in?' Zij gaven hem ten antwoord: 'Als dit geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd.' Daarop zei Pilatus: 'Neemt Hem dan zelf en vonnis Hem volgens uw Wet!' De Joden antwoordden hem: 'Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen.' Zo zou Jezus' woord in vervulling gaan, waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven. Nu ging Pilatus het pretorium weer binnen, riep Jezus bij zich en zei tot Hem: 'Zijt Gij de koning der Joden?' Jezus antwoordde hem: 'Zegt gij dit uit uzelf, of hebben anderen u over Mij gesproken?' Pilatus gaf ten antwoord: 'Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?' Jezus ant­woordde: 'Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben, dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koning­schap is evenwel niet van hier.' Pilatus hernam: 'Gij zijt dus toch koning?' Jezus antwoordde: 'Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getui­genis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.' Pilatus zei tot Hem: 'Wat is waarheid?' Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de Joden en zei: 'Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem. Maar er bestaat onder u de gewoonte dat ik met Pasen iemand vrijlaat. Wilt gij dus dat ik u de koning der Joden vrijlaat?' Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen: 'Neen. Die niet, maar Barabbas!' Barabbas was een rover. Toen liet Pilatus Jezus geselen. De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten Hem die op het hoofd en wierpen Hem een purperen mantel om. Ze traden op Hem toe en zeiden: 'Gegroet, koning der Joden!' En zij sloegen Hem in het gezicht. Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen: 'Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.' Jezus kwam dus naar buiten, terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg. Pilatus zei tot hen: 'Ziehier de mens.' Maar toen de hoge­priesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden ze: 'Kruisigen, kruisigen!' Pilatus zei hun: 'Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem, want ik vind geen schuld in Hem.' De Joden antwoordden hem: 'Wij hebben een Wet en volgens die Wet moet Hij sterven, omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.' Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd. Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot Jezus: 'Waar zijt Gij vandaan?' Jezus gaf hem echter geen antwoord. Daarom zei Pilatus: 'Ge spreekt niet tegen mij? Weet ge dan niet dat ik de macht heb om U vrij te spreken, maar ook de macht heb om U te kruisigen?' Jezus antwoordde: 'Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben, als u die niet van boven gegeven was. Daarom is de zonde van hem die Mij aan u heeft overgeleverd groter.' Van dit ogenblik af wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: 'Als ge die man vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer. Wie zich voor koning uitgeeft, komt in verzet tegen de keizer.' Toen Pilatus hen dat hoorde roepen, liet hij Jezus naar buiten brengen en ging op de rechterstoel zitten op de plaats die Litostrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata. Het was de voorberei­dingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Hij zei tot de Joden: 'Hier is uw koning.' Maar zij schreeuwden: 'Weg, weg met Hem! Kruisig Hem!' Pilatus vroeg: 'Zal ik dan uw koning kruisigen?' De hogepriesters antwoordden: 'Wij hebben geen andere koning dan de keizer!' Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan, en zij namen Hem over. Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgota. Daar sloegen zij Hem aan het kruis, en met Hem nog twee anderen, aan elke kant een en Jezus in het midden. Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: 'Jezus, de Nazoreeer, de koning van de Joden.' Vele Joden lazen dit opschrift, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus: 'Ge moest er niet op zetten: 'de koning van de Joden ', maar: 'Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden.' Pilatus antwoordde: 'Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.' Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren, voor iedere soldaat een deel. Ze namen ook de lijfrok, die echter zonder naad was, een een stuk geweven van bovenaf. Daarom zeiden ze tot elkaar: 'Laten we die niet scheuren, maar er om loten wie hem krijgt.' Aldus moest de Schrift vervuld worden: Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar en dobbelden om mijn gewaad. Terwijl de soldaten hiermee bezig waren, stonden bij Jezus' kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: 'Vrouw, zie daar uw zoon.' Vervolgens zei Hij tot de leerling: 'Zie daar uw moeder.' En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis. Hierna, wetend dat nu alles was volbracht, zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden: 'Ik heb dorst.' Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij: 'Het is volbracht.' Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest. Aangezien het voorberei­dingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven ‑ het was bovendien een grote sabbat ‑ vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen. Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Jezus was gekruisigd, de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit. Die het gezien heeft getuigt hiervan; zijn getuige­nis is waar en hij weet, dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij zoudt geloven. Dit is gebeurd opdat de Schrift zou vervuld worden: Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld, terwijl nog een ander Schriftwoord zegt: Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken. Daarna vroeg Jozef van Arimatea, die een leerling was van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Toen Pilatus dit had toegestaan, ging hij dus heen en nam het lichaam weg. Nikodemus, die Hem vroeger 's nachts bezocht had, kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloe mee, ongeveer honderd pond. Zij namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een joodse begrafenis gebruikelijk is. Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin en in die tuin een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd. Vanwege de voorberei­dingsdag van de Joden en omdat het graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin neer.
  • Vrijdag 29 Maart : Getijdenboek uit de Sinaï
    Vandaag, door het kruis, is de dood die de mensheid overkwam omdat ze van de vrucht van de boom had gegeten, onmachtig gemaakt: want de vloek die ons hele ras van onze voormoeder had geërfd, is weggevaagd dankzij de nakomelingen van de meest zuivere Moeder van God, van haar die alle Machten van de hemel grootmaken. 

 Het was in uw menselijke essentie dat U uw Lijden onderging, op de manier van een mens, niet in uw goddelijke natuur, Heer, want, onmogelijk door uw goddelijkheid, was het in het vlees dat U al uw lijden droeg: dus in beide essenties, Heer, prijzen wij U.

 In een plan van barmhartigheid vernietigt de Meester, omwille van mij, Zichzelf en verdraagt het lijden van het vlees, mijn niets goedmakend; door zijn goddelijkheid laat Hij onvergankelijkheid voortkomen uit zijn Lijden voor mij en kroont Hij mijn oneer met eer, Hij die alle machten van de hemel grootmaken. Door uw goddelijke toewijding, Heer, is Hades tot gevangenschap teruggebracht en zijn de doden uit de graven gesprongen; want U bent nu het ware Leven, Degene die een einde maakt aan de heerschappij van de Dood en de macht van Hades, U die alle Machten van de hemel grootmaken.

 Ook al werd U als een levenloos lichaam in het graf gelegd, op grond van uw goddelijkheid, Meester, toonde U zich vrij, zelfs onder de doden, en met U, uit het verderf van Hades, wekte U de eerste mens en zijn hele ras op, dankzij uw aanbiddelijke verrijzenis: daarom prijzen wij U, met de engelen, de Enige, de Redder. (...) 

 U die geboorte gaf, Allerheiligste, aan het eeuwige Woord dat op een buitengewone manier mens werd in uw schoot, Hij die door zijn kostbaar bloed de wereld herschiep en die haar verlicht wanneer het kruis wordt verheven, nu prijzen alle machten van de hemel U.
  • Donderdag 28 Maart : Uit het boek Exodus 12,1-8.11-14.
    In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron in Egypte en sprak: “Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand, als de eerste maand van het jaar. Maak aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend: op de tiende van deze maand moet ieder gezin een lam uitkiezen, ieder huis een lam. Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze, rekening houdend met het aantal personen, samen doen met hun naaste buurman. Bij het verdelen van het lam moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust. Het lam moet gaaf zijn, van het mannelijk geslacht en eenjarig. Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen. Ge moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand. Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël ze slachten in de avondschemering. Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur van alle huizen waar het lam gegeten wordt. In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden, op het vuur gebraden. Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden. En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten: uw lendenen om gord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand. Haastig moet ge het eten, want het is Pasen voor de Heer. Deze nacht zal Ik door Egypte gaan en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren, zal Ik slaan. Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken. Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn dat gij daar woont. Als Ik het bloed aan uw huizen zie, zal Ik u voorbijgaan. Geen vernietigende plaag zal u treffen als Ik Egypte sla. Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken, ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer. Van geslacht tot geslacht moet ge hem als een eeuwige instelling vieren.”
  • Donderdag 28 Maart : Psalmen 116(115),12-13.15-16bc.17-18.
    Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf Ik hef de offerbeker, de Naam van de Heer roep ik aan. Want kostbaar is in de ogen des Heren het leven van wie Hem vereert. O Heer, ik ben uw dienaar Gij hebt mijn boeien geslaakt. Met offers zal ik U loven de Naam van de Heer roep ik aan. Ik zal mijn geloften volbrengen waar heel zijn volk het ziet

Teksten zijn ontleend aan de website "Dagelijks Evangelie, www.dagelijksevangelie.org"